Zeeschouw
De zeeschouwen zijn uit economische noodzaak ontstaan. Het ging weer eens slecht met de visserij op de Zuiderzee en de gebruikte schepen bleken te duur in bouw en onderhoud. Zo is
men omstreeks 1900 begonnen een groter en robuster schouw te bouwen, die zeewaardig zou zijn voor de visserman, die er in alle weersgesteldheden en jaargetijden mee op zee moest. De bouw van dit type is waarschijnlijk in 1898 door Wierda in Lemmer als eerste ter hand genomen. Wierda zelf had als jongeman gevaren op een visaakje en wist wat er geƫist moest worden van een zeeschip.
Door omstandigheden is hij later aan de wal opgeleid tot wagenmaker en in de buurt van Akkrum woonachtig geweest. Hij heeft dus ook veel open schouwen gezien. Daarna is hij in Lemmer een zwaarder type schouw gaan bouwen. Volgens mededelingen van zijn zoon waren al zijn schouwen 8 meter over de stevens.
Thans vaart er nog een door hem in 1914 gebouwde zeeschouw, inmiddels als jacht verbouwd. Daar een zeeschouw onder moeilijker omstandigheden moest varen, werd ze veel breder gemaakt; 3 meter en meer, met meer oplopend voordek en een holte van ruim 1 meter. Verschillende van deze schouwen heeft Wierda zelf met zijn zoon naar de Hollandse wal overgezeild.
De zeeschouwen die aan de Hollandse wal werden gebouwd, onder andere bij Van Goor in Monnickendam, vertonen over het algemeen meer zeeg dan de Friese, terwijl hun voordek wat meer oploopt waardoor ze een wat gedrongen indruk maken.
Wat het tuig betreft, heeft de zeeschouw een bottertuig: grootzeil met rechte gaffel, vissermanfok (grootzeil 15 vierkante meter, fok 14 vierkante meter bijvoorbeeld) en een kluiver op losse boom. AIs jacht gebruikte of gebouwde zeeschouwen hebben dikwijls de oorspronkelijk rechte gaffel vervangen door een gebogen. Ook in het tuig kan men tussen beide typen verschillen ontdekken.
Bij de Lemster schouw is het tuig wat hoger en slanker. De mast heeft de korte top, welke in Friesland ook bij de binnenschepen gebruikt wordt, terwijl de Hollandse zeeschouw de wat langere top heeft, welke men ook bij de botter aantreft. Bekijkt men het vlak, dan ziet men bij de Lemster schouw dat dit over een behoorlijk grote afstand 'stil' staat, dat wil zeggen volkomen horizontaal is, terwijl sommige Hollandse schouwen helemaal geen stilstand vertonen.
De zeeschouwen hebben alle sterk uitwaaiende zijden, in tegenstelling met de binnenschouwen, dit wil zeggen een smaller vlak; naar verhouding zijn ze veel breder op de knik. Hierdoor en door de grote breedte wordt een stijf schip verkregen met een rustige ligging in ruw water. Zeeschouwen kruisen vrij goed tegen zee op en liggen voor de wind goed op het roer. Dit laatste is mede te danken aan de ondiepe kiel, welke van voor de mast tot aan de achterspiegel doorloopt. Deze kiel heeft een drieledig doel: het bevorderen van een rustige ligging op het roer; het afremmen van de dwarsscheepse slingering en een hoge ligging aan de wind.
Bron: SSRP